Er komt een dag, zeggen sommige mensen, dat robots verliefd op ons gaan worden. Of erger nog: dat wij verliefd worden op een kunstmatig intelligente man of vrouw. Ik moet het nog zien. Maar het is in elk geval wel wat de hoofdpersoon overkomt in Her, een film die twee jaar geleden uitkwam. Hierin wordt Joaquin Phoenix alias Theodore Twombly verliefd op, jawel, het besturingssysteem van alle gecomputeriseerde voorwerpen die hij gebruikt, met de zwoele stem van Scarlett Johansson. De film laat de kijker nadenken over wat echt en niet echt is in een wereld van techniek. Werkelijk alles in het verhaal is kunstmatig: de interieurs, de planten, het eten, de muziek, en zelfs het werk van Twombly. Hij maakt met behulp van slimme software persoonlijke brieven, in het juiste handschrift, voor mensen die zelf geen tijd hebben om ze te schrijven.

We kunnen glimlachen om zo’n film, maar de maker ervan heeft goed gezien wat de kracht van techniek is. Techniek neemt niet alleen taken over, zoals koffie zetten of kleren wassen, maar creëert ook een nieuw leefmilieu. Zeker sinds de digitale revolutie hebben we een virtuele wereld gekregen waar we bijna in kunnen leven. We plannen er onze routes, we onderhouden er de relatie met onze vrienden en als we in de bus stappen, betalen we met een apparaat dat in verbinding staat met een centrale computer die onthoudt waar we zijn in- en uitgecheckt. Deze technische ruimte wordt groter, dieper en intenser en grijpt steeds meer in ons leven in. Met de smartphone staan we niet alleen in contact met al onze vrienden, maar – met de juiste apps – ook met onze thermostaat, de lampen en de babyfoon op de kinderkamer.

In de jaren zeventig zag de Franse filosoof Baudrillard al een hyperrealiteit ontstaan. Boven-realiteit, letterlijk. Het is een wereld die is gemaakt als simulatie en verbetering van de natuurlijke werkelijkheid. De beelden in deze wereld kunnen verwijzen naar iets reëels. Zoals een billboard met een koffiereclame verwijst naar echte koffie. Maar volgens Baudrillard gaan beelden steeds meer hun eigen leven leiden. Op het billboard van het koffiemerk zien we soms niet eens een kopje koffie meer, maar een mooi gekamde, onaantastbare en ietwat sarcastisch kijkende George Clooney. In het echte leven schijnt hij niet eens van koffie te houden, maar dat maakt niet uit, want het bedrijf verdient ook helemaal geen geld meer met koffie, maar vooral nog aan dit aura van zelfbewuste onaantastbaarheid, die het verkoopt in de vorm van blinkende apparaten en cupjes.

Maar niet alleen in reclame, in veel meer domeinen zien we beelden die een eigen werkelijkheid zijn gaan vormen, met een eigen inhoud. Ze vormen geen afspiegeling meer van het leven, maar het leven wordt een afspiegeling van de beelden. Zo heeft een kennis van mij 931 Facebook-vrienden en plaatst ze achteloos foto’s van haar reisjes over de wereld waar ze als fotomodel voor de Taj Mahal, de Spaanse trappen of andere begerenswaardige locaties poseert met haar al even begerenswaardige vriend. Ze heeft volgers die haar proberen te overtreffen in begerenswaardig zijn. Toevallig weet ik dat ze soms dood wil. Maar dat kan ze moeilijk op Facebook zetten. Op Facebook construeert ze haar identiteit zoals ze die zou willen zien. Het is een hyperidentiteit.

Volgens de Italiaanse schrijver Umberto Eco kunnen we niet goed leven met de beperkingen van de tastbare wereld. De hyperrealiteit is een poging om dat te verbeteren. De technische wereld moet dus zo echt mogelijk lijken, nog echter dan de echte wereld. Zoals Coca-Cola zegt in zijn reclames: wat wij hebben gemaakt, is the real thing. Totaal echt valt samen met totaal nep, aldus Eco. In zijn essay Travels in Hyperreality, uit 1975, trakteert Eco zichzelf op een rondgang langs Amerikaanse wassenbeeldenmusea. Amerika heeft weinig kunsthistorie van zichzelf en heeft zich daarom toegelegd op namaak. Het hoogtepunt van deze musea is steevast het Laatste Avondmaal van Da Vinci, in was. Het plaatje in de folder van het origineel steekt magertjes af bij het driedimensionale tafereel, met vrolijke kleuren en gewijde achtergrondmuziek en een automatische omroepstem die uitlegt dat dit de meest bijzondere religieuze ervaring is die je in je leven zult meemaken. Als je buiten staat, zegt Eco, hoef je niet eens meer naar Italië, want ‘de stem heeft je gewaarschuwd dat het originele fresco geruïneerd is, niet meer bij machte om je de emotie te geven die je hebt mogen ontvangen van het driedimensionale was, dat reëler is.’

Het toppunt van hyperrealiteit, volgens Eco, is Disneyland, een plaats waar fantasie werkelijkheid is geworden en waar het happy end voor iedereen te beleven is. Hier wordt niet gepoogd om te verwijzen naar een origineel in de realiteit. Het is fantasie die hier wordt gereproduceerd, en daardoor zijn ook de souvenirs die je kunt kopen geen namaak meer. Het is échte merchandise. Na het zien van de Disney-versie van New Orleans en de wildwaterrivier, inclusief namaak-wilde-dieren, wil Eco wel eens naar de echte Mississippi. Maar als ‘de kapitein van de stoomraderboot zegt dat het mogelijk is om alligators te zien op de zandbanken, en je ziet er dan geen, dan krijg je haast heimwee naar Disneyland, waar de wilde dieren niet hoeven te worden overgehaald. Disneyland vertelt ons dat technologie ons meer realiteit kan geven dan de natuur dat kan.’

Ik vind hyperrealiteit een mooie metafoor voor het leven in onze hi-tech-maatschappij. Er ligt een steeds beter gedesignde laag boven op de weerbarstige werkelijkheid, om ons te bevrijden van de grenzen van tijd en ruimte. Het moet beter en echter zijn dan de natuurlijke wereld. Denk aan de mannen en vrouwen die er in de bladen zo begeerlijk uitzien, met dank aan Photoshop. Of aan de namaakhouten vloer, die veel makkelijker te leggen is dan hout en een natuurlijker uitstraling heeft ook. Om alle calorieën er weer af te trainen, stap ik op de fiets, niet in de regen, maar in een zaal met gezonde lucht van precies de juiste temperatuur, achter een scherm met een inspirerend landschap, lekker gecontroleerd, met cijfers en al, en een douche op tien meter afstand.

De hyperrealiteit is als de Matrix. Het is geen toeval dat de hoofdpersoon in de gelijknamige film, Neo, op een bepaald moment het boek van Jean Baudrillard uit de kast pakt. Maar in de Matrix is alles illusie, is alles nep. Onze hyperrealiteit is subtieler: echt en nep lopen door elkaar heen. De hyperreële wereld wil ons voorzien van gemak en comfort, waar al onze verlangens worden aangewakkerd zodat ze tegen betaling kunnen worden gestild.

De wereld van de binnenstad is een wereld van hyperrealiteit. Er staan echte gebouwen en er zijn echte mensen, zonder masker. Maar alles is doordrenkt van de mythe van eeuwige jeugd en permanent plezier. De slogan van het Utrechtse winkelcentrum Hoog Catharijne zegt eerlijk waar het om gaat: fashion food freetime fun. Het winkelcentrum is een doordacht concept om irritante dingen zoals zwervers of koude windvlagen uit de buitenwereld tegen te houden, met behulp van securitypersoneel en airconditioning. Dit winkelcentrumconcept werkt ook op megaschaal: het is precies de manier waarop we migranten uit ons continent willen weren, met drones, satellieten en irisscanners.

De technische wereld moet zo echt mogelijk lijken, nog echter dan de echte wereld

Er is geen plaats voor grenzen, ongemak of pijn in de hyperrealiteit. Als ik om me heen kijk, in de buurt waar ik woon, naast immigranten, bijstandsmoeders en werkloze mannen, zie ik veel persoonlijk leed en gebroken gezinnen. Ik kan er niet mee ‘connecten’. Ik reis in een geklimatiseerde cocon naar mijn werk, zit daar achter mijn scherm, heb virtueel contact met mensen van mijn eigen sociale klasse, en bestel m’n spullen goedkoop aan de andere kant van de wereld (terwijl mijn overbuurman met zijn winkel failliet is gegaan). Als ik thuiskom ben ik veel te moe om ook nog sociaal te doen. Bovendien moet ik koken, eten, het huishouden doen, voor de kinderen zorgen, lezen, met vrienden afspreken en sporten. Ik moet daarnaast 169 minuten radio en muziek luisteren, 66 minuten bellen en digitaal communiceren, 18 minuten gamen, 31 minuten internetten, en uiteraard 181 minuten tv-kijken. Althans, als ik me gedraag als de gemiddelde Nederlander, zoals die uit het Nationaal Tijdsbestedingsonderzoek is gerold.

Hoe rijker en luxer we leven, hoe sterker ons verlangen wordt om de weerbarstigheid van het leven weg te poetsen. Door hard te werken, lekker te eten of mooie reizen te maken. Of gewoon door neer te ploffen voor De wereld draait door, een hyperrealiteit waar geen saaie mensen, mompelende buitenlanders, mislukte werklozen of krakerige oudjes bestaan. Onze relatie met de tastbare omgeving wordt hier ‘lichter’ door. De relatie met onze omgeving wordt steeds meer ‘bemiddeld’ door media, door techniek. Er staan steeds meer schermen en andere middelen tussen ons en onze omgeving.

Bij die middelen moeten we apart stilstaan. In onze consumptiemaatschappij leren we al van jongs af aan dat we onze verlangens eenvoudig kunnen bevredigen met externe middelen. Het is logisch dat we daardoor op het idee komen om er maar zo veel mogelijk van te verzamelen. Dit geldt niet alleen voor het persoonlijke leven. Ook collectief worden we aangemoedigd om maar zo veel mogelijk middelen te verzamelen.

In de premoderne tijd keek men kritisch naar de middelen die men koos. Ons geluk, schreef Aristoteles al, is gelegen in het deugdzame leven op zichzelf, oftewel: je kunt het goede leven nooit bereiken met slechte middelen. In de moderne tijd zijn doel en middel veel meer van elkaar losgeweekt. Omdat de wetenschap geen waardeoordeel meer wilde vellen over wat goed was en wat niet, ging men zich in de tijd van de Verlichting vooral richten op het hoe. Wat de zin ergens van is, zien we later wel. Moderne mensen zijn, met een technische en wiskundige blik op de wereld, meer en meer zaken louter als instrumenten gaan zien, als middelen. Die moeten we verzamelen en versterken om vervolgens onze doelen te bereiken. Problemen die daarbij ontstaan lossen we later wel op, als we nog meer middelen hebben.

Bij elkaar levert dit een samenleving op die bulkt van de middelen, maar steeds moeilijker praat over doel en zin. Alles wat we aanraken, wordt een middel. Een wereld die bestaat uit middelen, maar geen doelen meer heeft – dat is een andere definitie van een roes, van een hyperrealiteit waarin we als individuen langs elkaar heen leven, bedolven onder goederen en beelden die onze directe verlangens bevredigen maar misschien wel helemaal niet bieden wat we eigenlijk zochten.

Een van de krachtigste middelen die we in onze technische maatschappij tot onze beschikking hebben is geld. Niemand zal zeggen dat geld een doel op zich is. Nee, het is een middel tot welvaart, uiteraard. Maar als we er meer van hebben… dan kunnen we meer banen krijgen en meer doen voor het milieu. We moeten dus groeien. Het is maar een middel, zegt iedereen. Maar wel een noodzakelijk middel. Zo noodzakelijk dat in het Verdrag van Rome van 1957 is bepaald dat, om de vrede te bewaren, ‘economische expansie’ het doel is van Europese samenwerking. Omdat het noodzakelijk is, wordt het de allesbepalende factor in de hele politiek. Het wordt heilig. We moeten zelfs groeien als blijkt dat het de voorwaarden voor ons geluk ondermijnt, omdat het financiële systeem instabiel wordt, of het klimaat verandert – we moeten eruit groeien, There Is No Alternative.

Bij andere middelen zien we hetzelfde gebeuren. Zo is Europa enorme spionage- en herkenningssystemen aan het optuigen om grenzen automatisch te bewaken en vluchtelingen te herkennen. Er worden bestanden aangelegd waar steeds meer mensen in terechtkomen met hun gegevens. Wat precies het einddoel is, is niet duidelijk. Het is een middel. Maar wel een middel dat bijna niet af te remmen is. Beleidsmakers willen namelijk laten zien dat ze iets doen. En daarom bouwen ze verder. Er worden miljarden verkwist aan systemen die niet goed werken, waarop techneuten met weer een nieuw systeem komen dat nóg meer kan, zodat álle problemen in één keer voorbij zijn. We stevenen keihard af op een systeem waar wij allemaal met al onze lichaamskenmerken en andere gegevens in zullen zitten. Het is de val van de middelen die we hebben gekozen.

De Franse denker Jacques Ellul, die in de vorige eeuw leefde, noemt dit mechanisme Techniek. Daarmee bedoelt hij niet het vak van de techneut, maar de maatschappelijke orde die alleen nog maar draait om het vermeerderen van de middelen. Praten over goed of fout, ethische keuzes maken, het is eigenlijk niet meer mogelijk, zegt hij. Techniek eist dat we kiezen voor meer middelen, met andere woorden: voor efficiëntie. Maar dat levert zo’n complex systeem op dat er alleen nog maar technocratische keuzes te maken zijn.

We moeten wel banken redden, ook al gaat het ten koste van sociaal beleid, want zonder deze systeembanken kunnen we niet. We moeten de boerenlandbouw wel vervangen door industriële productie, want mensen eten steeds meer vlees en daar moeten we in voorzien. We moeten wel accepteren dat Facebook en Google alles over ons leven verzamelen en verkopen, want zonder hun dienstverlening kunnen we niet. We moeten door. Dat vereisen de middelen.

Wie vertrouwt op techniek wordt blind voor wat niet maakbaar is

Dit heeft nog steeds alles te maken met hyperrealiteit. Neem geld. In de financiële wereld zijn de ‘afbeeldingen’ van de werkelijkheid, de prijzen en de cijfers, een eigen leven gaan leiden. De werkelijkheid zelf wordt vergeten, die is hooguit een obstakel in het behalen van de winst. Zelfs de afbeeldingen (aandelen of obligaties bijvoorbeeld) worden weer verder in stukjes gehakt en doorverkocht, in de vorm van financiële producten. De som van alle financiële producten is tientallen malen groter dan de waarde van alle spullen op aarde bij elkaar. Het is een hyperrealiteit geworden, een wereld waarin men gelooft dat de grenzen van tijd en ruimte werkelijk overwonnen zijn, dat groei eeuwig kan duren en dat de efficiënte markt zal zorgen voor evenwicht en het einde van de armoede. Dat zeggen immers de modellen.

In werkelijkheid is het evenwicht ver te zoeken op de financiële markten. De prijzen van aandelen, obligaties en andere producten zeggen weinig over de reële waarde die eraan ten grondslag ligt. Die waarden zijn virtueel, ze worden vastgesteld op markten waar allerlei (mimetische) sentimenten, invloeden, computersystemen en machtsbelangen meespelen. Zoals Eco zegt: totaal echt en totaal nep vallen samen in de hyperrealiteit. Maar zij parasiteert wel op die werkelijkheid. De winst van de financiële markten moet altijd ergens vandaan komen – uit de productieve sectoren van de economie – en achter ieder abstract financieel cijfertje staat uiteindelijk een mens van vlees en bloed die moet dokken. Dat hebben we lang weten uit te stellen, door zo hard te groeien dat iederéén vooruitging, maar de natuurlijke werkelijkheid heeft helaas haar grenzen. Op een dag is de groei eruit, en dan is het echt crisis.

Het is geen toeval dat de joodse religieuze wet verbood om afbeeldingen van God te maken. Afbeeldingen van wat we heilig vinden, kunnen een eigen leven gaan leiden en ons manipuleren. We vergeten dan dat we ze zelf hebben gemaakt, en dat ze blind en doof zijn, zingt de joodse psalmist. ‘Zoals zij, zo worden ook hun makers, en ieder die op hen vertrouwt.’ Wie vertrouwt op koopkrachtcijfers wordt zelf ook blind voor wat niet in een getal uit te drukken is. Wie vertrouwt op techniek wordt blind voor wat niet maakbaar is.

Het is waar: zoals de financiële markten een speelbal worden van instincten en belangen, wanneer ze de natuur en de cultuur op afstand zetten, zo werkt het ook met ons innerlijke leven. Hoe meer wij leven in een goed georganiseerde, blinkende wereld, waar we geen natuur meer tegenkomen en ook geen lastige mensen, des te minder fundament we hebben om een stabiele en duurzame persoonlijkheid op te bouwen, die beperkingen aankan en die kan nadenken over wat er wel en niet toe doet in het leven.

Het is geen toeval dat veel mensen als de schermen een keer uit staan, worden overmand door zelftwijfel en verveling. Zoals Eco zegt: vergeleken bij de hyperrealiteit lijkt de werkelijkheid maar een armzalige bedoening.

Gelovigen denken dat er een God is die ons iets wil zeggen. Het is een zachte, fluisterende stem. Je moet er stil voor worden en je comfortzone voor verlaten. Hij is te horen in de stem van mensen die erbuiten vallen, of in de natuur, of in de geschiedenis. Laten dit nu precies de kanalen zijn – stilte, lijden, natuur, geschiedenis, maar ook kunst en literatuur – waar we niet meer op kunnen afstemmen in een wereld die technischer en hyperreëler wordt. Maar wie niet gelooft weet net zo goed dat we ze nodig hebben om iemand te zijn, om uit te stijgen boven onze instincten.

Dit is precies de wereld die Aldous Huxley in de jaren dertig al beschreef in zijn boek Brave New World. Een wereld waar iedereen permanent tevreden is en wordt voorzien van eten, vermaak, seks en genotsmiddelen op verzoek. Het enige wat mensen niet meer hebben is vrijheid en oordeelsvermogen, maar dat leveren ze graag in voor geluk.

Van Silicon Valley tot het Hilversumse Mediapark, van Brussel tot Dubai, de krachten die bouwen aan de Heerlijke Nieuwe Wereld zijn immens, en niet te weerstaan zonder een diepgaande maatschappelijke transformatie. Voor we daar echter aan kunnen beginnen, moeten we beginnen met onszelf. In het klein zullen we ruimte moeten vrijmaken voor de weerbarstige werkelijkheid, met onze voeten in de modder, omdat we dan de illusies van de hyperrealiteit pas kunnen doorprikken.

Sommige mensen zeggen dat robots het gaan overnemen en de mensheid zullen afschaffen. Ik geloof daar niet in. Het gevaar is veel groter dat we het zelf gaan doen, doordat wij ons laten africhten als robots, als kritiekloze radertjes in een grote, efficiënte, comfortabele machine.


Deze maand verschijnt bij uitgeverij Kok Frank Mulders nieuwe boek De geluksmachine


Beeld: (1) Disneyland, een plaats waar fantasie werkelijkheid is en waar voor iedereen een happy end te beleven is (Getty Images)