In de spreekkamer van de verschillende specialisten die ik bezoek (cardioloog, internist) zijn de problemen die worden besproken vaker filosofisch dan medisch van aard.

Ik moet anders leven wil ik ouder worden.

Maar wat is dan de kwaliteit van mijn bestaan?

‘Jongen, je bent een hypochonder… Je hebt doodsangst, daarom zit je hier zo vaak. Er is ook reden voor doodsangst, en toch doe je er niets aan.’

Ik antwoord dan dat lekker eten en drinken een belangrijk onderdeel zijn van zinvol leven; alcohol en vet kunnen juist een zinloos bestaan zin geven.

Doet verlenging van mijn leven dat? Ik denk wel eens: ik zou dan het boek kunnen schrijven dat uiteindelijk wél een succes wordt, want zo succesvol ben ik niet. Tegelijkertijd pijnigt mij dan de gedachte: ik weet hoe succes tot stand komt. Ik besef dat behalve je persoonlijke kwaliteiten je daarvoor ook het toeval mee moet hebben. En daarnaast: ik schrijf niet omdat ik succes wil hebben. Ik schrijf wel om gelezen te worden, liefst door zoveel mogelijk mensen, maar de lust tot formuleren is het belangrijkste. En tevens weet ik dat literaire kwaliteit nauwelijks objectieve maatstaven kent. Ik moet daarbij denken aan een gesprek dat ik ooit had met wijlen Michaël Zeeman. Hij begreep niet waarom ik waardering had voor Arnon Grunberg. Elke zin begon Grunberg met ik, elke zin had dezelfde cadans, zijn boeken hadden een gebrekkige structuur, hadden flauwe thema’s, waren overdreven van inzet en waren matig komisch. Hoe kon ik, als ik hield van Gerard Reve, bewondering hebben voor iemand als Grunberg?

Ik weet niet meer wat ik heb geantwoord, maar het zal iets zijn geweest in de trant van: hij heeft een eigen toon, een eigen stijl, wat goed schrijven is, is altijd subjectief, er zijn geen regels voor, et cetera, et cetera.

Ik ben nog niet uitgeformuleerd en ik wil mijn klein­kinderen zien opgroeien

Zeeman bleef het niet met mij eens.

Opeens was Michaël Zeeman dood. Een dood die mij schokte, hoewel ik het vrijwel nooit met hem eens was. Zijn leven was nog niet voltooid. En ook was onze strijd niet voorbij. Dat had ik ook met Theo van Gogh. Ik word altijd voorgesteld als: ‘Hij was een van de beste vrienden van Theo van Gogh.’ Dat klopt maar matig, zoals ik al duizend keer heb vermeld, want we waren ook altijd met elkaar in debat. Over alles. Tot ‘grote ruzies’ aan toe.

Het zijn die ruzies waaruit meestal iets voortkwam (een film, een idee voor een film, een artikel of column) die ik nu mis. Wanneer iemands leven ‘onvolledig’ is, dan is dat alleen maar tragisch voor de nabestaanden; alsof een goede fles wijn geopend is waarvan niemand meer kan drinken.

Met de cardioloog en de internist spreek ik dus veel over de tijd die me nog rest. Twintig jaar? Tien? Dertig? Het kan zo afgelopen zijn. Beangstigt die gedachte mij? Ja, nogal. Ik ben nog niet uitgeformuleerd en ik wil mijn kleinkinderen zien opgroeien. Dat laatste verbaast mij zelf hooglijk en kan ik niet goed verklaren. Sterker: die kleinkinderen, hoe slecht ik misschien ook straks met ze omga (‘Nee, ik wil opa niet zien’, hoorde ik nog geen kwartier geleden), het is zelfs de enige reden dat ik wil blijven leven.

Wat heeft dat te maken met de kwaliteit van het bestaan? Wat heeft dat te maken met literatuur? Wat heeft dat te maken met ‘de zin van mijn bestaan’? Ik ben vermoedelijk te dom om daar een antwoord op te geven. Althans, het enige antwoord dat in mij opkomt is: ik ben er zo nieuwsgierig naar, het lijkt me zo leuk…

Ik disciplineer me dus voor hen – hoewel… dat lukt me zo slecht.

Ik kan niet sporten, verdomme!

Elke vorm van discipline ontneemt me mijn vrijheid, en die wil ik zo graag.